De gasvorm van een stof die onder normale omstandigheden in de vloeibare of eventueel de vaste fase (aggregatietoestand) verkeert.
Voorbeelden: waterdamp (die bijvoorbeeld kan ontstaan door verdamping van vloeibaar water of vervluchtiging van ijs), zwaveldamp, kwikdamp en metaaldampen in het algemeen (door extreme verhitting van metalen, bijvoorbeeld bij lassen of blikseminslag).
Fysisch is er geen verschil tussen gas en damp, behalve het verschil in de neiging tot condensatie, het overgaan in de vloeibare fase.
Een damp zou dan eerder (bij hogere temperatuur en lagere druk) overgaan in een vloeistof of een vaste stof. Zie sublimeren.